Constant Verlag*

Group by
Language
 
.

Mertens, An

Bang

Bang

Omdat ik graag zorgvuldige keuzes maak op warme zomerdagen, lig ik ’s ochtends vaak in de ergonomische grasmatras van de club aan de Ninoofse Poort. De zon valt daar precies op mijn nieuwste Human Powerlabel, een zilveren strip die in een rechte lijn van mijn heup tot aan mijn enkel loopt. Met de zon op het label glinster ik net zo als de kabbelende golfjes in het kanaal en dat vind ik maximaal.
Op de ochtend van 30 augustus 2046 lag Benna naast me. Zij droeg een rode strip met driedimensionale effecten. Heel verleidelijk. Sippend van een limoenenmilkshake hadden we de voorbije avond overlopen. We maakten plannen voor de dag die voor ons lag. Benna stelde voor om naar 1070 Brussels te zwemmen en te luieren in de hammam van de mediterraanse vrijhandelszone. Ik voelde meer voor een wedstrijd crawl tot het koninklijk telepresentiepark en een virtueel bezoek aan Tokyo of Sidney.
“Het is zondag,” argumenteerde Benna. “Alle robotten zijn bezet door tijdelijke eurowerkers die de feestdag in hun thuisland doorbrengen.” Ook waar.
Voor ons dreef een witte dikbuikige man voorbij op een gehuurde motorstoel, een blauwe ster op zijn bil. De typische toerist.
“We kunnen de shuttle nemen naar de concerthal van Eurocity in Zaventem,” bedacht ik.
“De Eurotop duurt nog twee dagen,” onderbrak de Bie aan mijn pols, “toegang tot de zone is voorbehouden voor bevoegden”. Het schermpje toonde de Europese militie in rijen onder de blauwe vlag.
Peter van de buren hurkte tussen onze grasmatrassen in, nog geconcentreerd op het spel aan zijn pols. Hij probeerde met de hoogste golven voor Cape Town mee te surfen, maar mislukte. End game. Hij keek ons spannend aan.
“Laten we gaan zwemmen in Ter Kameren Bos,” zei hij
“Ter Kameren Bos is broeierig,” antwoordde Benna’s Bie.
Mijn broer Jeff stak zijn roodverbrande hoofd over haar schouder.
“Mijn Bie raadt het ook af,” glunderde hij. “Laten we gaan.”
“Hoeveel credits verliezen we ermee?” vroeg ik. Ik spaarde voor mijn eerste hydraulische monocycle.
“Ter Kameren Bos is openbare ruimte,” scandeerde mijn Bie, “vrij toegankelijk voor iedereen. Niks te verliezen, niks te winnen. Ongebruikelijk voor jongeren uit categorie A.”
“Wij beschermen jullie,” zei Peter stoer. “Let’s go.”
Ik geloof dat de technische storing precies op dat moment is ingegaan.

Ter Kameren Bos was een plek zoals ik die alleen nog maar in cyberspace had gezien. Zonder de geuren en zonder de stemmen. Onder de eerste boom aan de rand van het park bleven we een tijdje staan kijken. Kleine heuvels volgezaaid met kleurige tentjes en doeken, grijzende mannen en vrouwen in alle tinten, sommigen vergezeld van jonge koppels en kinderen. Walmen van gebraden vis en groenten trokken voorbij. Het gras aan onze voeten stond niet dik zoals in de club. Dat soort kalende gazon maakt plekken op een witte jurk. Aan de rand van de vijver schuimden verpakkingen tussen takjes, keien en mosslierten. De horden glimmende lijven in het water leken zich daar niks van aan te trekken. Ze plonsden en roeiden in bootjes.
“Zullen we?” zei mijn broer, de ogen vol avontuur.
We baanden ons een weg door de familiezone. In een kuil tussen twee heuvels klonk muziek. Aangetrokken door de originele combinatie van stemmen, drum en percussie, ploften we neer in de buurt van een troepje vrolijke muzikanten. Peter gooide met een groot gebaar het zeil uit. Ik probeerde nonchalant en ontspannen rond te kijken alsof ik hier elke dag kwam. Benna giechelde om Jeff, die zijn onwennigheid verstopte achter mopperende opmerkingen over jeugdjongens die nieuwe dingen willen en nooit tevreden zijn. Hij ging zitten, stond weer recht, twijfelde, deed alsof hij iets zocht en spiedde ondertussen naar de zingende bende naast ons. Ook mijn ogen dwaalden af. Ze droegen het Human Powerlabel aan hun been, dat was het belangrijkste. De grootste en sierlijkste van de jongens drumde met stevig gespierde armen op een houten kist. Zijn huid glimde als pure chocola. Op zijn been schitterde een gekartelde strip als een oranje bliksemschicht. Hij was om in te bijten zo lekker. Twee meisjes in bikini schudden plastic eitjes op en neer. Naast hen zat een zwaarlijvige rosse jongen met een gitaar en de grootste glimlach van allemaal. Hij zong in duidelijke taal, terwijl de anderen meezoemden. Zijn stem fascineerde. Bij elke nieuwe zin nam hij een ander timbre aan, van de diepe rauwheid van Tom Waits tot de hoge aria’s van Maria Callas. Toen hij ons opmerkte, paste hij de lyrics aan:

“Wij zeggen hallo, bonjour, salu, hola en joe. You are young and dat is goe. Gegroet, olé, kijk rond, zie toe. Dit is de echte Brusselse wei, jullie zijn mooi en cool als wij.”

Wij lachten verlegen. Jeff wilde sympathiek doen met zijn laatste remix, een cocktail van wc-geluiden, gregoriaanse gezangen en stemmen van Rock Classics’ grootste, waarmee ik die ochtend was wakker geworden. Maar zijn Bie lag lam. Benna, Peter en ik kregen evenmin leven in het schermpje aan onze pols.

“Dat is dan eindeloze vrijheid vandaag!” lachte ik. Het sterkte de gemoederen.

“Jullie komen vast uit 1000 Brussels?” vroeg de grootste jongen toen hij uitgespeeld was. Wij knikten.

“Mooie strips.” Hij wees naar Benna en mij. “Zusjes?” vroeg hij.

“Lijkt dat zo?” vroeg ik verbaasd en ik keek naar Benna. We hadden een andere kleur ogen, zij was eerder Scandinavisch, ik Russisch. Mijn kapsel was kort en donker, zij had lang donkerblond haar.

“En jullie zijn toch twee broers?” voegde het bikinimeisje eraan toe. Ze had een gave koperen huid en droeg een zwarte reflecterende golvende strip die uitliep in oosterse krullen. Ik had mijn broer nog niet eerder zo zien blozen.

“Pompelmoessap?”

Jeff haalde als joker een fles rum boven en we maakten kennis met Rasja de drummer, Gwendoline de godin, Erwinsk de gitarist en Rasta Rezy. Reuze-entertainers waren het, blij met ongewoon publiek. Erwinsk en Rasja improviseerden om beurt, Rezy vertelde tussendoor verhalen over haar familie in Senegal, wij dropten woorden en grapjes en zoemden mee. Na een uur leek het of we elkaar gisteren nog hadden gezien. Jeff danste voor Gwendoline, Benna lag in Peters armen, Rezy week niet van Erwinsk en ik genoot van Rasja’s schoonheid.
Twee maal vier is acht.

Toen de laatste sardine op de barbecue lag en de maan hoog aan de hemel stond, legde Rasja zijn hand op mijn schouder.

“Wat goed dat ik je ken,” fluisterde hij.

“Kennen en kennen is twee,” plaagde ik.

“Dat is dan twee in het kwadraat,” lachte hij, “Daarmee kan je een kubus maken.”

Zijn lippen trokken van het ene oor naar het andere in een brede grijns. Hij boog zich naar me toe en kuste me. Zijn mond smolt op de mijne en maakte alles één. Dronken lachten we naar de maan. Rond middernacht liepen Peter, Benna, Jeff en ik op zeemansbenen terug de stad in.

De volgende dag vonden we elkaar al om tien uur weer in het park, alle acht in topvorm. Rasja had een luchtstraal meegenomen, een zendertje waarmee hij luchtmoleculen met kleurstof kon vullen. Het paste in een plan om aura’s te commercialiseren, grapte hij. Hij demonstreerde de uitvinding. Ik moest heel stilletjes blijven zitten. Boven mijn hoofd verscheen een paarse cirkel. Erwinsk begon spontaan te zingen bij mijn ‘mariapose’, Rezy en Gwendoline shaketen zachtjes. Ik wiegde mee op hun melodie. Langzaam viel het aura uiteen in paarse regen. “We’re the saints of Ter Kameren Bos,” zong ik terwijl ik lachend Rasja’s hand pakte. Toen begon mijn Bie plots heel erg hoog te biepen. Een metalige stem die ik nooit eerder hoorde, scandeerde luid:

“Aangegeven positie: Ter Kameren Bos. Gezelschap: hoogst gevaarlijk. Strafblad, schulden, verdacht van diefstal, verzuim, trafiek, slagen en verwondingen.”

Benna sprong op. Zij kreeg dezelfde boodschap, daarna mijn broer én vervolgens Peter. De woorden echooden door de groep met een agressie waar we allen van verstijfden. We waren bang. Verward.

“Go, go!” riep Rasja in paniek.

“Go, go, go!” stutterde Rezy.

Snel pakten we onze spullen bij elkaar en renden naar huis. De bomen leken grijparmen en elke kuil een valkuil.

De volgende ochtend maakte de nieuwsflash van mijn Bie kort vermelding van de 24-urenstoring in de telecommunicatie. “De onderbreking is te wijten aan de toenemende kracht van de zon. Communicatiestoornis veroorzaakte geen noemenswaardige incidenten. In het westen van Senegal zijn opnieuw rellen uitgebroken, duizenden mensen kwamen om het leven...” enzovoort enzovoort.
Ik wilde terug naar het park, maar noch mijn broer, Benna of Peter vonden het een goed idee. “Ze zijn gevaarlijk,” zei Jeff en hij toonde zijn sproeterige pols, “Zie, dat zendertje van die Rasja kost meer dan 300€, hij heeft het zeker ergens gestolen.” Ik twijfelde. Hoe kon ik me zo fijn voelen bij een gevaarlijk iemand? Kon een lichaam zich dan vergissen?

Met vader was geen discussie mogelijk, voor hem was de Bie heilig. “Concentreer je maar op je studies,” zei hij en hij ging weer werken. Benna fronste haar wenkbrauwen. “Het kan misschien wel,” zei ze na een poos, “dat verliefdheid je zo blind maakt.”

Rasja’s stem zinderde door alle poriën van mijn huid. Ik probeerde me zijn gezicht te herinneren. Het lukte niet. Als de Bie had gewerkt, zou ik hem in beeld hebben. Zijn volledige afwezigheid was ondraaglijk. Na een slapeloze nacht ging ik aarzelend terug naar de vijver. Bij het boothuis vond ik Rasja en Rezy. Ze waren beschaamd.

“Is het zo?” vroeg ik.

“Maar nee!” brulde Rasja.

Zijn kwaadheid maakte me bang en ik liep het park uit. Onderweg naar huis werd ik verteerd door twijfel en verlangen. “Ik geloof je,” dacht ik, maar zo zeker was ik daar niet van. Aan de obelisk maakte ik rechtsomkeer en rende terug. Het boothuis was nu verlaten.

Terwijl mijn broer, Peter en Benna het voorval snel leken te vergeten, had het in mij een reusachtige knoop gelegd. Plots paste ik minder goed in de spiegel. “Zo is dat, liefdesverdriet,” zei Benna. “Het is alsof je doodgaat, dat zegt mijn pa en die kan het weten. Die is ook eens smoor geworden op een misdadige vrouw en die is met alle poen gaan lopen.”

“Geloof jij dan dat Rasja en zijn vrienden misdadigers zijn?” vroeg ik verbaasd.

“Als de Bie het zegt.”

“Dan zouden we het toch gemerkt hebben! Ze waren toch lief, vrolijk, onbezorgd zoals wij?”

“Och laat zitten. Er zijn nog massa’s andere gasten.” Ze wuifde in haar plasmascherm naar het pasgeboren kindje van haar broer in New York.

Ik wuifde ook, zachtjes, twijfelend om dat vraagteken dat zich in de lucht had afgetekend en dat Benna niet leek te zien. Met grote onverbiddelijkheid flitste het voor mijn ogen.

Ik zocht op mijn Bie “Rasja Brussels” en vond duizenden en duizenden pagina’s brol. Geen idee waar hij woonde, geen idee hoe hij heette. Toch had ik dringend verheldering nodig.

“Waarom noemde jij Ter Kameren Bos broeierig?” vroeg ik aan mijn Bie toen ik me afgesloten had in de fluwelen cocon achter in mijn vaders flat.

“Wat bedoel je? Parafraseer.”

Een blauwe wezentje danste in mijn Bie. Boven zijn domme witte muts flitste een groot vraagteken.

“Waarom is Ten Kameren Bos broeierig?” herhaalde ik.

“Broeierig is zinnelijk warm, onfris sensueel.”

“Waarom zeg je dat dat zo is?”

“Wat bedoel je? Parafraseer.” Nu flikkerden twee vraagtekens boven het blauwe mannetje.

Ik stond op het punt om me kwaad te maken op mijn eigen arm.

“Wie ben jij eigenlijk?” zuchtte ik.

“Dat weet je toch, ik ben je Bie,” klonk de neutrale stem. “Ik ben zes in één: ID, bankchip, medische gegevenschip, klantenkaart, virtuele poort én levensconsulent.”

“Meer,” zei ik.

“Bie is de afkorting van Bot of robot. Ik vang gegevens op die sensoren in je rechterduim, aan het oor en aan de stembanden via je zenuwkanalen naar me doorsturen. Ik ben een datachip in je pols, ingeplant een dag na je geboorte. Ik ben vergroeid met je huid. Elk uur stuur ik via gecodeerde radiogolven gegevens van en naar de centrale databank van The World Society of Human Power.”

“Waarom doe je dat?”

“Goede vraag voor een toekomstige economist. Ik doe dat omdat jouw vader klant is bij Human Power. Ik ben je levensverzekering.”
“Ja, dat weet ik,” zei ik ongeduldig. Mijn vader werkte hard voor onze opvoeding. Al zestien jaar betaalde hij elke drie maanden 3500€. En evenveel voor Jeff. De Bie toonde een clip van gezonde lachende witte mensen en herhaalde het lesje nóg eens. Sorry, het is onmogelijk om in dit stukje te onderbreken:

“Bie dekt bovendien alle medische kosten, geeft toegang tot de sport- en ontspanningsfaciliteiten van de holding. Bie is ook je levenslange consulent. Bij elke goede act krijg je een reward, bij elke slechte een credit. Credits worden jaarlijks doorgerekend in de belastingen. Kleine criminaliteit wordt gestraft met geldboetes. Echte problemen zijn stelen, slagen en verwondingen, geweld, moord en smaad aan de politie. Als trouwe klant kan je in die gevallen gebruik maken van de juridische dienst van Human Power. Met Bie is je toekomst gewaarborgd.”

“Ok, ok. Maar wie ben je echt?”

“Wat bedoel je? Parafraseer.” Weer die vragende kwibus.

“Euh, waar kom je vandaan? Wie heeft je gemaakt?”

Het beeld flitste naar de beurs van New York.

“Aan de oorsprong ligt de klantenkaart van de zelfstandige handelaar, opgevolgd door een elektronische gegevenskaart gelinked aan een ID. Na een reeks fusies ontstond de chip in de duim voor betalingen. Volgde de privatisering van de precyberse mutualiteiten, de opvang van kinderen binnen het bedrijf en de privatisering van de kleine criminaliteit. Sinds de fusie met World Society of Human Power vijf jaar geleden, maken we deel uit van de Union of Human Power. Geen essentiële verandering sindsdien. Geen sanering, alleen groei.”

“Het was de grootste fusie ooit in de geschiedenis van het kapitalisme,” voegde ik eraan toe.

“Tot nu toe. 886945 miljard dollar. Grootst is een oneindig begrip.”

Ik stond versteld dat ik nooit eerder op die manier met mijn Bie had gesproken. Voor het eerst keek ik naar mijn arm als naar een ander wezen, dat er altijd was geweest, maar dat voor mij een blinde vlek bleef.

“Waar komen je gedachten vandaan?” probeerde ik.

“Geen gedachten, alleen gegevens. Ik ben een stuk software, gegenereerd uit jarenlange observatie, registratie en verwerking van menselijke gedragingen.” Nullen en enen.

“Jij begeleidt mij, maar wie stuurt jou?”

“Alle klanten van Human Power.”

Zoem op dezelfde reeks lachende witte mensen.

“Is wat jij zegt, juist?”

“Het correspondeert met de wetten en gebruiken van vandaag.”

“Zijn die altijd juist?”

Ik veranderde de kinderlijke blauwe figuur in een neutraal tekentje van een vrouw.

“Wat bedoel je? Parafraseer.”

Dit werd moeilijk. Ik moest de vraag maar rechtuit stellen.

“Ben je zeker dat de vrienden in het park misdadigers zijn?”

Ik zuchtte. Het was eruit. De Bie reageerde heel gewoon.

“De databank speelt me de informatie door.”

“Zijn die gegevens altijd correct?”

“Wat bedoel je? Parafraseer.”

“Wacht, ik stel het anders. Spreek je dan altijd de waarheid?”

“Wat bedoel je? Parafraseer.” Haha! Het prentje fronste haar voorhoofd!

Ik zoog op mijn pink en beet er een stukje nagel af.

“Wat is waarheid?” riep ik het uiteindelijk toe.

“Op die vraag zijn 443.790 entries.”

“Geef me de eerste dan,” zuchtte ik. Dit was zenuwtergend.

Mijn Bie toonde een serie antieke edities van de Bijbel.

“Johannes 18:28: Pilatus zei tot Jezus ‘Wat is waarheid?’ Na deze woorden ging hij naar de joden terug, en sprak tot hen: ‘Ik vind volstrekt geen schuld in Hem.’”

“Nee, liever meteen nummer tien,” snauwde ik.

“De waarheid over shampoo. De ideale shampoo. Die zoekt natuurlijk iedereen. Maar wat maakt shampoo tot de ideale shampoo? Wat onderscheidt een goede van een...”

“Stop!” riep ik.

Dit was onbegonnen werk. Ik besefte dat ik van de Bie wilde horen dat hij zich had vergist. Ik wilde alleen maar horen dat Rasja en zijn vrienden brave burgers waren zoals mijn broer en ik. Ik begreep dat de Bie zoiets niet kon, een fout maken en die toegeven. Het zou goed zijn een Bie te ontwikkelen die bewijzen kon aanleveren.

Rasja en co hadden boven in mijn hoofd een spijkerbed van twijfels, angsten en onzekerheden blootgelegd. Aan de metalen pinnen knaagden ratten van nieuwsgierigheid.

Ik bracht mijn dagen door met mijn Bie. Samen scrolden we door duizenden pagina’s geschiedenis en advertenties. Ik verloor me in een wildernis van uitstalramen zonder deuren. Overal werd mijn mening gevraagd, maar als ik een vraag stelde, loste die op in wartaal. Veertien dagen na het avontuur in Ter Kameren besliste ik om informatica te gaan studeren. Net toen ik mijn vader het nieuws wilde sturen, biepte mijn pols. Op het scherm verschenen Benna en Peter als twee tortelduifjes. Ik zuchtte.

“Sofie, we hebben groot nieuws voor jou!” gilde Benna. Peter liet geen pauze.

“We waren net in het telepresentiepark om onze uitstap naar Rome uit te proberen. Raad eens wie we daar tegen het lijf liepen? Rasja!”
Rasja. Welk land zou die daar bezocht hebben?

Benna onderbrak hem snel.

“Meer kunnen we je niet vertellen, Sofie. Kom meteen naar de club, dan hoor je de rest.”

Ik sprong uit de fluwelen cocon, knipoogde naar het blinkende atomium in de verte, lachte naar mijn blauwe ogen in de spiegelwand en zoefde met de lift naar beneden. De aerodynamische sloefjes veerden damelijk op het asfalt van de Kanaalzone. Ze versnelden mijn sprint met 1.5 meter per seconde. In minder dan vier minuten en vijfendertig seconden kuste ik Benna op de wang. Ze trok me mee naar de verste grasmatrassen. Ook Peter deed geheimzinnig. Toen we neerlagen, vroegen ze mijn Bie af te zetten.

“Rasja en Rezy kunnen dat niet meer,” zei Peter en hij wees op mijn pols.

“Ze worden voortdurend geregistreerd,” fluisterde Benna snel. “Rasja nam een enorm risico door het ons te vertellen.”

Ze draaide haar paardenstaart zenuwachtig rond haar vinger.

“Dat beweert hij. Ik weet niet of ik hem geloof,” zei ze dramatisch.

“Hij zweert dat hij geen misdadiger is,” ging Peter verder, maar Benna onderbrak hem:

“Hoe kan je dat met zekerheid weten?”

Uit haar rokje viste ze een papiertje: “Burgerstraat 36 – www.powerx.net”. Het stond er zwart op wit. Op ouderwetse wijze geprint. Rasja had het hen in de handen gestopt. “Vertel het niet aan je pols,” had hij gezegd en was toen verdwenen.

En niks over mij, dacht ik, hij zei niks over mij?

Benna besliste om te wachten in de club. “Dat is vast veiliger,” zei ze. Een uur later stapten Peter en ik langs lange rechte rijen van keurig op elkaar gestapelde containers in 1070 Brussels. Peuters hingen uit plastiek raampjes tot vier hoog. De oneindige combinatie van felgekleurde blokjes maakte me duizelig. Het was de woonwijk van de mediterraanse freezoners. Op het nummer 36 in de Burgersstraat vonden we een losstaande glazen kubus. Vier wanden van kogelvrij glas. Binnenin een rode vloer, rode meubeltjes en een rode vierkante toog met drankautomaten. Op dit punt werd ook Peter onzeker. “Je had je strip moeten verstoppen,” zei hij. “Al die kinderen staren naar je zilveren been.” Zelf had hij zijn gouden glitter verborgen onder een lange witte katoenen broek. Hij had gelijk, maar ik wilde verder. Binnen aan de toog stond een Human Power. Ter hoogte van zijn dij gaf een transparante ruit in zijn jeans een blik op de mozaiek van blokjes greenhout. Ondertussen wist ik ze te herkennen. Biologisch materiaal, categorie B. Ik liep naar binnen. Peter volgde aarzelend.

We gingen aan een tafeltje zitten, namen thee uit de automaat en wachtten. Aan de andere kant van de toog zat een donker meisje te scrollen. Ik toonde discreet het briefje met drukletters aan de jongen aan de toog. Hij knikte koel en keek naar Peters gouden enkel. Hij hield duidelijk een oogje in het zeil. Peter dronk zijn thee met grote slokken. Bij elke teug werd zijn blik angstiger. Hij mikte het lege bekertje in de bak en wilde vervolgens vertrekken.

“Hee mister! Kan ik wat koffie hebben?” hoorde ik plots van binnen in de toog. De stem klonk heel erg vertrouwd, maar ik kon ze niet meteen thuisbrengen. Ik stond op. Meteen kwam de jongen rond de toog gelopen en draaide aan de knop van een groot aluminium toestel, dat ik al die tijd als retro-decorstuk had aanzien.

“Het ding werkt!” riep ik uit.

“Ik hou ervan om stemmen op te nemen,” zei de jongen rustig. “Maar dit is niet het moment om die te beluisteren.” Hij drukte op een kleine knop. Lichte jazz vulde de ruimte.

“We zijn hier gewoon niet welkom,” siste Peter toen ik weer op mijn stoel plofte.

Het donkere meisje vertrok. Ze droeg dezelfde sierlijke zwarte strip als Gwendoline.

“Dat gevoel betekent nog niet dat het hier gevaarlijk is,” zei ik beslist. “Die stem...”

Peter haalde onverschillig zijn schouders op.

Ik keek Peter strak aan. Hij zou me hier alleen met geweld buiten krijgen.

“Rasja zag er erg moe uit,” zei hij snel. “Hij keek ook zo schichtig om zich heen.”

“Je bent bang,” zei ik.

“We zijn hier op eigen risico. Het kan een kostelijke zaak worden,” antwoordde Peter.

“Ga als je wil, ik blijf en ik kom ook morgen terug. Ik wil hier het fijne...”

Een vertrouwd gezicht in de deuropening sneed mijn zin af. Ik sprong recht. Rasja!

Hij was vermagerd en moe; maar zijn huid had nog altijd dezelfde glimmende intensiteit van pure chocola. Twee weken lagen er tussen ons. En een groot vraagteken. Wat was hij mooi.

“Schrik?” vroeg hij ernstig.

Geen dag, wat is het lang geleden, geen beleefde reserve, geen snel hallo en weg. Geen van alle scenario’s die ik me in mijn hoofd had gehaald. Ik zag de jongen aan de toog aandachtig kijken. Verwondering lag op zijn gezicht.

“Nee,” antwoordde ik.

“Dan is het goed,” zei hij en hij spoot een bekertje thee vol.

“Vanmorgen nog in het park, nu al in het café!” lachte hij tegen Peter, hij schudde hem de hand en zette zich aan het tafeltje. Peter leunde gereserveerd achteruit.

“Je bent niks veranderd,” zei hij zacht en hij roerde in zijn thee.

“Jij ook niet,” antwoordde ik. In mijn opgeknoopte buik stak een storm op van tegenstrijdige gevoelens. Twijfels, angsten, vreugde. Stukken werden opgegooid en verlegd.

Rasja sloeg zijn ogen neer.

“Ik ben geen misdadiger,” zei hij.

Zijn Bie biepte bij elk woord en fluisterde metalen zinnen. Hij sloeg er geen acht op.

Hij keek me indringend aan.

“Ik ben geen misdadiger,” herhaalde hij met zijn ogen strak op de mijne.
“Geloven jullie me?”

Peter tuurde gepannen naar zijn gekruiste handen en zweeg. Ik keek over Rasja’s schouder weg. Buiten waaide een plastic tas op. In onze buurt gebeurde dat zelden.
“En dat zendertje dat je toen bij had?” mompelde ik, beschaamd omdat ik hem niet zomaar geloofde. Ik keek hem aan, maar Rasja vertrok geen spier.
“Dat was een prototype uit het bedrijf waar mijn ma voor werkt. Een afdankertje.”
Hij zat rechtop, eerlijk en open, rustig en beheerst.
“Ik dacht wel dat je daarop zou blijven hangen,” zei hij droevig. “Het ligt ook zo voor de hand. Maar geloof me, de beschuldiging van jouw Bie sloeg in als een bom. Vanaf die dag zijn voor ons alle punten vraagtekens geworden.”
“Waar zit de fout dan?” vroeg ik hem dringend.

Hij zweeg en bewoog zijn biepende pols als schudde hij een maraca.

De jongen aan de toog kwam op ons toegelopen en reikte mij en Peter een hand.

“Hallo,” zei hij, “ik ben Kurt. Het spijt me dat ik al die tijd afzijdig ben gebleven.”
Rasja roffelde op het tafelblad.

Kurt liep naar de deur, sloot die af en verduisterde de ramen van de kubus. Ondertussen opende Rasja een luik in de rode toog. In de vierkanten vloer binnenin stak een groot metalen rooster.

“Break!” riep Rasja en hij lichtte het rooster.

Een rossige bos haar klom puffend naar boven. Eén blik op zijn hoofd en ik wist de stem uit de hifi te plaatsen. Dat zijdezachte timbre dat elke toonaard leek aan te kunnen.

“Erwinsk!” lachte ik.

“Halloa, Sofia!” Twee vermoeide ogen keken me verrast aan.
Achter hem volgden Rasta Rezy en Gwendoline de godin. Sierlijk as ever. Ze namen snel plaats op de krukjes rond de rode toog en wachtten gespannen. Van onder de toog haalde Kurt twee meter kabel boven. Samen met Rasja koppelde hij de draad aan kleine zwarte doosjes die langs de vier zijden van de toog waren opgehangen, van de vloer tot het plafond, telkens met dertig centimeter tussen. Elk van hen zat precies tussen twee rijen doosjes. Kurt bediende de knopjes van een oude afstandsbediening. Elke toets activeerde een toon tot een klankgordijn de ruimte boven de toog helemaal omzoomde. Ik ging bij hen staan. De tonen sneden door mijn lijf op verschillende hoogtes; in mijn keel, mijn borsten, mijn buik en tussen mijn knieën.

“Nu zijn we off-Bie,” zei Kurt terwijl hij het laatste doosje activeerde.

“Aha,” zei ik met grote vreugde, “en wat mag dat betekenen?”

“Erwinsk, Rasja, Rezy en Gwendoline worden even niet geregistreerd.” Kurt sprak snel en gedecideerd. Streng. Zijn blik was streng.

“Mijn excuses,” zei hij nog. “Ik dacht dat jullie Poweragenten waren. De eerste off-Bieplek moet nog worden ontdekt, maar we kunnen niet voorzichtig genoeg zijn.”

Rasja frunnikte aan een van de draadjes.

“We hebben tien minuten en dan moeten we terug online zijn,” zei hij,
“anders gaat het opvallen.”

“Kunnen jullie dat ding niet afzetten?”

“Nee, dat is het precies,” zei Rasja geduldig. “Die optie is sinds de storing van 30 augustus 2046 uitgeschakeld voor alle mensen die direct contact hebben met Senegal: handelaars, telepresenters, muzikanten...”

Ik viel uit de lucht.

“Waar is dat goed voor?” vroeg ik. Ik keek hen allen aan en probeerde me zo goed mogelijk te concentreren.


“Kom mee!” zei Rasja.

We kropen in het roostergat. Peter had weer vertrouwen en volgde.

In de muffe kelder zoemden tien aftandse computers. Drie jongens tikten hun leven weg op de klavieren. Ze keken zelfs niet op.

“Kunnen jullie nog met die dingen werken?” vroeg ik verbaasd.

“Jaha, zo lang heeft onze familie nog geen Bies,” zei Rasja. “Welkom in de Senegal- bibliotheek.”

Hij tikte het webadres van het kaartje in. Foto’s van gruwelmoorden verschenen op het scherm.

“De Westkust,” zei Rezy achter ons. Haar stem herinnerde me de warme verhalen in Ter Kameren Bos. “De laatste twintig jaar is zwaar geïnvesteerd in ontziltingsinstallaties en zonnepanelen. Een minderheid hoopt daar een blanke tuin van Eden aan te leggen. De bevolking wordt uitgemoord. Ze vrezen solidariteit onder Senegalgebruikers in de wereld en leggen daarom iedereen lam die relaties onderhoudt met dat land, fysiek of virtueel, in personenverkeer of consumptie van goederen.”

Rasja leunde op een wit tafeltje. Zijn dikke kroezels werden platgedrukt tegen het plafond.
“De Bies van Senegalgebruikers zijn sinds de storing anders geprogrammeerd. Ik word niet meer aangemoedigd om muziek te maken, te studeren, technologie uit te proberen. Bie raadt me aan om dienst te nemen in het leger en als ik dat niet wil om mijn broeders in Afrika op te zoeken.”

Het was zo grotesk dat ik erom moest lachen. Afrika! Alsof hij meer verwantschap voelde met de Afrikanen dan met mij.

“Ze geven ons boetes voor de meest onbenullige zaken. Geen slip dragen, spuwen, elke dag verzinnen ze iets anders. De bedragen lopen torenhoog op!”

Hij stopte zijn handen diep in zijn broekzak.

“Moeilijk om te weten wie erachter zit. Ze spelen het spel in elk geval erg sluw. Als ze meteen de zwaarste doodsbedreiging hadden gestuurd, zouden we massaal de straat zijn opgekomen. Wie ze ook zijn, ze vertonen alle trekken van een totalitaire beweging. En ze hebben macht.”

Ik haalde diep adem en probeerde te vatten wat hij zei. Mijn zilverkleurig shirt was klam van angstzweet.

“Wat kunnen we doen?” vroeg ik onnozel. Mijn hersens schreeuwden vuur en brand.

“Het systeem kraken binnen Human Power.” Rasja duwde zich af en vond zijn geloof weer.

“Van bij het begin heeft Erwinsk alle bewijzen doorgespeeld aan zijn pa die deel uitmaakt van de Bie-workforce, technici die de server van Human Power onderhouden. Zoals Erwinsk zijn er ongetwijfeld nog anderen. Heel lang zal het niet meer duren. Maar ondertussen sneuvelen er mensen als in een echte oorlog. Wie praat, verdwijnt.” Verbitterd sloeg hij zijn vuist tegen de muur. Zijn borstkas werd er nog groter van.

Dus toch.

Ik had toch gelijk.

Mijn hart had gelijk.

Ik had een hart.

Een hart dat hard bonsde.

Boven wisselden de anderen hun belevenissen uit.

“Wat is het toppunt van misdaad?” zei Gewendoline. “Geen slip dragen of spuwen?”

“Ha! Ik ken het toppunt,” zei Erwinsk, “Mijn buurman die al-tijd eerlijke koffie uit Senegal koopt, wilde vanochtend een ei in de koker prikken. In de kamer ernaast werd zijn vrouw wakker van een gil.” Hij imiteerde de harde metalige stem van Bie: “Opgelet! Deze operatie komt je duur te staan. Een ei doden wordt gestraft met een boete van 750 euro!”

“Ongehoord!” riep Kurt en hij goot de laatste slok koffie door zijn keel.
Wat een gepast woord.

Voor Kurt het systeem weer uitschakelde, drukte hij ons op het hart:

“Ik geloof niet dat het om veel mensen gaat, een paar rijke bonzen en hun handlangers. Navelstaarders die in sprookjes geloven. Zelfs als de halve wereldbevolking is uitgeroeid, zullen ze nog geen rust kennen.”

Op 21 september 2046 stond ik ’s ochtends naast Jeff voor de spiegel. Onderaan mijn kin stond een gele puist op barsten. Moorddadig bracht ik twee wijsvingers naar mijn gezicht. Nog voor ik de indringer kon verwijderen, schreeuwde mijn Bie: “Opgelet! Deze operatie komt je duur te staan. Het uitdrukken van een puist wordt gestraft met een boete van 500 euro!”

Jeff liet prompt zijn glas karnemelk stuk vallen. 420 euro. Met de grootste vreugde perste ik de gele smurrie uit mijn huid.

Pa en Jeff waren in paniek. Ik vertelde hen het hele verhaal. “De wortel van het probleem ligt te diep,” zei ik geladen. Het leek of ik in tien dagen vijf jaar ouder was geworden. “De economische macht moet opnieuw los van de rechterlijke macht,” ging ik verder. “De wereld staat op zijn kop. De chaos maakt ons allemaal even monddood. We weten niet wat onder het abces is gegroeid. Rasja, Rasta Rezy, Erwinsk, Gewendoline, Kurt, ik en al die anderen hier beneden op straat, wij geloven dat we er iets van kunnen maken, we moeten het alleen nog ontdekken en een naam geven.”

Mijn woorden vulden de hele ronde ruimte van de living. Jeff slikte, stond op en opende een raam. Zachtjes zweefden de zinnen de lucht in, over de daken van de stad, boven de hoofden van honderden zwijgzame manifestanten. Ik klikte een ouderwetse radio aan. Erwinsk zong een lied op de eerste onafhankelijke radiozender van de stad. Traagzaam maakte ik de zilveren strip op mijn been los.

Met dank aan Laurence Rassel, Daan Pleumeekers, Una Jacobs & co, Erik Mertens, Michael Weinkove, Zinneke team, Agence Future, Bricoleurs Zonder Grenzen.

AN MERTENS studeerde Romaanse Talen. Brussel heeft voor haar alles en niks te maken met taal. Daarom is die stad haar werkveld en inspiratiebron voor taalspelen, vertellingen en schrijfprojecten. Ze maakt ook deel uit van de ploeg van de Zinneke Parade, een
tweejaarlijkse collectieve stadscreatie in Brussel.

Download document: IMG/doc/An_Mertens.doc

[Close]
Welcome to Constant Verlag

Constant Verlag is a repository of texts from the depth of the Constant Archives. Some of those texts were already available on line, others just saved on one of our harddrives; some written in French, others in English or Dutch; recent or as early as 1997. As most texts have been published under open content licenses, you are invited to use, copy, modify and redistribute the material.

More about Constant Verlag
More about Constant