Constant Verlag*

Group by
Language
 
.

Fernandez, Maria

Postkoloniale Mediatheorie

On-line version: http://constant.all2all.org/~digitales/texts/fernandez_confNL.02

Postkoloniale studies zijn uitgesproken afwezig in de theorie en kritiek omtrent elektronische media. [1] Deze afwezigheid wordt toegeschreven aan het gebrek aan theorievorming in dit vakgebied. [2] Elektronische mediatheorie is inderdaad enigszins eclectisch. De meeste artikels uit de beginperiode waren gebaseerd op de theorieën van Marshall McLuhan en andere utopisten die werden omschreven als “beneveld door het potentieel van de nieuwe technologieën”. [3] Meer recente teksten hebben hun wortels in het werk van diverse theoretici waaronder Walter Benjamin, the Situationists, Jean Baudrillard, Gilles Deleuze, Felix Guattari, Paul Virilio, Jacques Lacan, Luce Irigaray en Donna Haraway. In de VS hebben de recente debatten over multiculturalisme, kolonialisme, de Quincentenary, identiteitenpolitiek en ‘whiteness studies’ (studies over wit-zijn) steeds meer doen opvallen hoe postkoloniale en elektronische-mediastudies zich weliswaar gelijklopend maar met weinig raakpunten ontwikkelden.

In een vorig artikel schreef ik dit toe aan een fundamenteel verschil in de doelstellingen van beide vakgebieden. [4] In postkoloniale studies houdt men zich vooral bezig met het Europese imperialisme en de effecten daarvan op economisch, sociaal en cultureel vlak. De theorievorming en kritieken spitsen zich vooral toe op de literatuur en er is weinig aandacht voor elektronische media. Vooral in de jaren tachtig en vroege jaren negentig deden vele theoretici binnen de elektronische media hun best om van de elektronica een waardige en zelfs dominante plaats voor artistieke expressie te maken, wat als een zekere kolonisering gezien kan worden. Dit ging vaak gepaard met de voorstelling van elektronische technologieën, met name de computer, als inherent bevrijdend – een standpunt dat recentelijk op hevige kritiek kon rekenen maar dat nog steeds voortleeft.

Begin dit decennium beweerden prominente elektronische-mediakunstenaars en -theoretici dat elektronische communicatie vrede zou brengen op aarde omdat de uitwisseling van tekst, geluid en beeld tussen virtuele vreemdelingen de menselijke empathie en het onderlinge begrip zouden vergroten. Onder meer John Perry Barlow en Esther Dyson van de Electronic Frontier Foundation voorspellen nog steeds dat weldra iedereen op aarde wired of aangesloten zal zijn. Ze besteden daarbij weinig aandacht aan mogelijke beperkingen op economisch vlak of op gebied van onderwijs. [5] Bijna overal ter wereld moet je geld en middelen hebben, geletterd zijn en Engels kennen om van het internet gebruik te kunnen maken. [6] In de utopische retoriek omtrent elektronische media negeert men – net als in de retoriek van de “beschavingsmissie” in vroegere vormen van kolonialisme – de praktische bedoeling van kapitalistische ondernemingen om nieuwe markten en arbeidskrachten te creëren. Voor elektronische media geldt dit op alle niveaus: van codering tot assemblage. John Perry Barlow schrijft in zijn dagboek over een reis naar Afrika in Wired Magazine: “Zullen er data-sweatshops komen? Waarschijnlijk wel, maar net als de sweatshops in New York die een tussenstation waren voor families waarvan de nakomelingen nu psychiaters zijn op Long Island, zullen ze uiteindelijk verdwijnen.” [7] Hij licht niet nader toe wie de winsten van deze sweatshops zou opstrijken. Momenteel is het onmogelijk om de produktie en distributie van deze technologieën los te zien van de winsten die in het westen worden gemaakt, of van de voortdurende kolonisering van kennis die begon met het boek en werd verdergezet via film en televisie. Volgens Edward Said zijn deze technologieën cruciaal voor de identiteitsconstructie in vroegere kolonies omdat gekoloniseerde volkeren over zichzelf leren door middel van deze vormen van kennis. [8]

Wanneer we de artikels in zowel postkoloniale studies als elektronische-mediatheorie overlopen, ontdekken we een overweldigende aandacht voor thema’s als het lichaam, identiteit, geschiedenis, feminisme en handelen (agency), thema’s die met enige verbeelding voor gedeelde doelen aangewend zouden kunnen worden. De theorieën omtrent deze en andere onderwerpen in beide vakgebieden, staan echter vaak lijnrecht tegenover elkaar. Is het mogelijk om postkoloniale en elektronische-mediatheorie op een vruchtbare manier met elkaar te verzoenen? Wat staat een verzoening in de weg? In dit artikel worden deze vragen onderzocht met de bedoeling postkoloniale elektronische-mediatheorieën of elektronische-mediatheorieën over de postkolonialiteit op een voorlopige en aftastende wijze te theoretiseren en uit te voeren. Deze theorievorming zou de imperialistische initiatieven, vermomd als utopisme, binnen de elektronische-mediatheorie kunnen temperen en beide vakgebieden kunnen voorzien van een evenwichtiger globaal perspectief. Gezien de draagwijdte van deze onderneming zal ik genoodzaakt zijn een aantal standpunten die elders uitgebreider aan bod komen, samen te vatten of te vereenvoudigen.

Het lichaam: vlees versus virtualisering

Vele cyber-theoretici zien een toekomst voor zich waarin mensen van vlees en bloed verdwenen zijn of zijn geëvolueerd naar een grotere integratie met machines. De ideeën van de goeroes van de artificiële intelligentie zoals Hans Moravec en Marvin Minsky worden voortdurend expliciet en impliciet hernomen. Moravec, de auteur van Mind Children [9], voorziet een toekomst waarin de mensen hun lichaam letterlijk van zich zullen afwerpen, waarin menselijke hersenen vervangen worden door elektronische en de menselijke geest uiteindelijk wordt gedownload naar de digitale ruimte. Hij voorspelt: “Uiteindelijk zullen onze denkprocessen volledig bevrijd zijn van elk spoor van ons oorspronkelijke lichaam, van eender wèlk lichaam. Echter, de lichaamloze geest die daaruit voortkomt, is weliswaar prachtig in zijn helderheid van denken en zijn ruime begrip, maar kan op geen enkele manier nog als menselijk worden beschouwd.” [10]

In culturele studies wordt het woord post-humaan vaak gebruikt om te verwijzen naar subjectiviteiten die buiten de meta-taal van het humanisme vallen, zoals vrouwen, queers en gekleurde mensen. In de elektronische-mediatheorie daarentegen, refereert de term meestal aan de groeiende onbelangrijkheid van het ‘vleselijke’. De schrijver William Gibson en de performance-kunstenaar Stelarc beweren dat onze (be)licha(a)m(ing) slechts ‘vlees’ is [11] of nostalgie. [12] Wie contactlenzen draagt, een implantaat heeft of van geslacht verandert, is nu al een cyborg. [13] Een andere manier om post-humaniteit voor te stellen, is door middel van de virtualisering van het lichaam. Dit gebeurt niet enkel in de virtuele realiteit maar ook door de letterlijke verspreiding van het lichaam over de hele wereld via sperma- en organenbanken. Pierre Levy meent dat “door zichzelf te virtualiseren, het lichaam vermenigvuldigd wordt. Virtualisering is niet een ‘ontlichaming’ (disembodiment) maar een herschepping, reïncarnatie, vermenigvuldiging, vectorisering en heterogenese van de mens.” [14] Virtualisering wordt aldus verheven tot een spirituele prestatie.

Eind jaren tachtig en begin jaren negentig concentreerden de debatten binnen elektronische-mediatheorie zich op de superioriteit van het virtuele lichaam. Tegen het einde van de jaren negentig is het lichaam volkomen onbelangrijk geworden. In de huidige theorievorming zijn voornamelijk de discussies over genetische technologie en artificieel leven interessant. Net als andere levende wezens worden mensen hoofdzakelijk gezien als informatiepatronen die kunnen overgezet worden op verschillende media, met name de computer. Binnen deze wereldvisie is belichaming van secundair belang. Het organisme is vervangen door zijn code. [15] Christopher Langton is een van de leidende theoretici omtrent artificieel leven. Hij legt uit dat één van de voorwaarden voor artificieel leven de mogelijkheid is om de informatieve inhoud van een leven los te maken van haar materiële substraat. Er zijn weliswaar enkele theoretici die zich waarschuwend uitspreken over dit ‘vergeten van het lichaam’, maar zij zijn in de minderheid. [16]

Mens/machine-hybriden en de virtualisering van het lichaam zitten diep verweven in de theorievorming omtrent elektronische technologieën: reeds in de jaren zestig vinden we een voorafschaduwing van de cyborg terug in het werk van Marshall MacLuhan en Jack Burnham. Tien jaar eerder beschrijft de cyberneticus Norbert Wiener de theoretische mogelijkheid om een mens te ‘telegraferen’. [17]

Binnen postkoloniale studies daarentegen is men minder gefascineerd door deze mechanisering en virtualisering van het lichaam. Hier benadrukt men eerder de fysiologische eigenheid van het geleefde lichaam omdat de realiteit van de onderwerping in het lichaam van gekoloniseerde volkeren staat gegrift: foltering, verkrachting, fysieke uitputting, evenals de nieuw aangeleerde lichaamstalen en vormen van discipline die deel uitmaken van kolonisering en bekering. Voor postkoloniale studies was het van primair belang om de maatschappelijke en wetenschappelijke vertogen over ‘ras’ te onderzoeken waarmee men aanvankelijk het koloniale geweld tegen onderworpen volkeren rechtvaardigde en die nu nog steeds gebruikt worden om imperialistische militaire invasies, politiegeweld en repressief economisch beleid te ondersteunen.

Onder meer Frantz Fanon, Edward Said, Homi Bhabha en Anne McClintock hebben uitgebreid geschreven over de over-determinatie van het geracialiseerde lichaam als teken en hebben verwante thema’s in de representatie van gekoloniseerde en postkoloniale volkeren onderzocht: mimicry, stereotypering, exotisme en primitivisme. [18] Binnen de elektronische-mediatheorie worden deze thema’s nauwelijks besproken. Dit is deels te wijten aan het feit dat de onderzoekers voornamelijk afkomstig zijn uit de witte middenklasse, maar ook aan de anonimiteit en het gebrek aan lichamelijkheid in elektronische communicatie waardoor zogenaamd alle verschillen zouden vervagen. Toegeven dat er in cyberspace wel degelijk verschillen bestaan, staat voor sommigen gelijk aan het legitimeren van ongelijkheid. Er wordt zelfs gesuggereerd dat marginaliteit en subalterniteit (ondergeschiktheid) alleen buiten cyberspace bestaan, bij de massa’s die nog moeten aangesloten worden op het globale netwerk. [19] In het kort: postkoloniale theorieën beschouwen het lichaam als een palimpsest waarop machtsverhoudingen worden geënt. Binnen elektronische media doet het lichaam niet ter zake voor deze verhoudingen. Dit verschil in focus met betrekking tot de theoretisering van het lichaam in beide vakgebieden, is van invloed op de theoretisering van andere terreinen waarvan ik feminisme, identiteit en geschiedenis nader zal bekijken.

Feminisme

In haar ondertussen beroemd geworden artikel “A Manifesto for Cyborgs: Science, Technology and Socialist Feminism in the 1980’s” [20] introduceerde Donna Haraway de cyborg - “een hybride van machine en organisme” – als basis voor een feministische politiek. Door haar cyborg te modelleren naar het voorbeeld van de mestizaje, [21] trachtte Haraway de kloof te overbruggen die was ontstaan tussen ‘Wit’ en ‘derdewereld’-feminisme in de VS. In haar artikel legt ze uit dat de categorie ‘vrouw’ in voorgaande feministische stromingen “alle niet-witte vrouwen negeerde”. [22] Witte vrouwen “ontdekten (d.w.z. werden schoppend en schreeuwend gedwongen) om te beseffen dat de categorie ‘vrouw’ niet onschuldig was”. [23] Haraway verwijst hier naar een reeks strijdpunten waarmee gekleurde vrouwen de universalistische beweringen van de feministische beweging deden wankelen. [24] Voortgaand op het werk van de feministische theoretica Chela Sandoval, stelt Haraway dat gekleurde vrouwen “gezien kunnen worden als een cyborg-identiteit, een krachtige subjectiviteit die ontstaan is uit een samensmelting van buitenstaander-identiteiten.” [25]

Terwijl de kruising van mens, dier en machine die Haraway voorstelt enthousiast werd onthaald door feministische cultuurtheoretici, zijn haar pogingen tot een postkoloniaal of zogenaamd derdewereldfeminisme vrijwel vergeten in de huidige theorievorming. [26] Gekleurde vrouwen komen nauwelijks voor in het werk van cyberfeministen, met uitzondering van enkele verwijzingen naar hun cyborg-kwaliteiten waaronder de veelvormige subjectiviteiten van de mestiza. [27] De veronderstelling dat gekleurde vrouwen “natuurlijke cyborgs” zijn of dat zij al beschikken over de nodige middelen om de onderdrukking te bestrijden en te ondermijnen, wordt vaak gebruikt om een vorm van separatisme stilzwijgend te vergoelijken. Er is dringend nood aan strategieën van onderlinge steun en coalitievorming in theorie en praktijk. De bevrijdende aspecten van de cyborg zijn het minst van toepassing op de vrouwen die repititief werk moeten doen en, met de woorden van Sandoval, “de pijn kennen van de vereniging van machine en lichaamsweefsel” [28] maar geen gebruik kunnen maken van sociale en medische voorzieningen of van wetten die hen tegen slechte arbeidsomstandigheden beschermen.

Binnen postkoloniale studies wordt het recente enthousiasme over hybriditeit wel in vraag gesteld. Elektronische-mediatheoretici zijn echter minder geneigd om de raciale identiteit van cyborgs te problematiseren. Wat de term ‘hybride’ volgens media-theoretica Jenniffer Gonzalez omstreden maakt, is “de veronderstelling dat er een niet-hybride toestand bestaat – een pure toestand, een pure soort, een puur ‘ras’ – waarmee deze vergeleken wordt. Het is dit idee van zuiverheid dat eigenlijk geproblematiseerd moet worden.” [29]

Identiteit

Postkononiale studies en elektronische-mediatheorie stemmen overeen in het feit dat ze de traditionele ideeën over identiteit als zijnde stabiel en singulier in twijfel trekken. In beide vakgebieden wordt identiteit geconceptualiseerd als veelvoudig, inconsistent en tegenstrijdig. In postkoloniale studies wordt identiteit vaak besproken in termen van collectieve (etnische, nationale en gender-) identiteiten. In de elektronische media spitsen de debatten zich – net als in postmoderne literatuurtheorie – veelal toe op het individu als auteur van zijn/haar eigen identiteiten. Met andere woorden: waar in elektronische-mediatheorie de nadruk ligt op het heden (het moment van creatie en auteurschap), beschouwen vele theoretici binnen postkoloniale studies identiteit als ingebed in specifieke historische verledens.

Stuart Hall pleit voor de constructie van een collectief verlangen dat geworteld is in verschil. [30] Hiervoor is een erkenning van veelvoudige identiteiten nodig, een cruciaal proces voor diaspora-culturen. Om deze culturele politiek te kunnen uitvoeren, meent Hall dat het noodzakelijk is om terug te keren naar het verleden. Dit is echter geen directe of letterlijke terugkeer: “We gaan terug in onze eigen verledens via de geschiedenis, via de herinnering, via het verlangen, niet letterlijk.” [31] Andere theoretici, waaronder Bhabha en Spivak, hebben onafhankelijk van elkaar gelijkaardige strategieën voorgesteld. [32]

In navolging van de filosoof Daniel Dennet, beschouwt psychologe Sherry Turkle individuele identiteit als “verschillende versies van een document die gelijktijdig openstaan op een computerscherm en waartussen de gebruiker naar eigen believen kan bewegen.” [33] Ze wijst ons op de ludieke mogelijkheden die virtuele ruimtes bieden om een identiteit te construeren, omdat we er kunnen spelen met onze identiteit en er nieuwe kunnen uitproberen. In MUDS (multiple user domains) creëren de participanten niet enkel tekst, maar ook zichzelf: “je bent wie je beweert te zijn”. [34] De teksten van Turkle worden nauwelijks bekritiseerd in kringen van elektronische-mediatheoretici.

Wat betekent het wanneer de constructie van identiteit los wordt gemaakt van de geschiedenis en de lichamelijke ervaring? Sommigen onder ons verwelkomen misschien het niet-essentialisme van deze voorstellen. Maar zoals Tim Dean elders opmerkt, is het idee van het bewonen van verschillende identiteiten verbonden met een complex aantal thema’s waaronder “toerisme, kolonialisme, orientalisme, toeëigening, onderwerping en dergelijke – waarop culturele studies in het algemeen en postkoloniale studies in het bijzonder, ons hebben gewezen.” [35] Volgens Homi Bhabha is de voortdurende herwerking van het subject in postmoderne theorieën wellicht etnocentrisch in de manier waarop het culturele verschillen construeert, omdat het ons toelaat om “enigszins geringschattend te doen over de ‘echte’ geschiedenis van de ander – vrouwen, buitenlanders, homoseksuelen, de oorspronkelijke Ieren…” [36] Jennifer González merkt op dat cyborgs “vanwege hun veelvorminge onderdelen en veelvoudige identiteiten… altijd gezien zullen worden in relatie tot de historische context”. Ook de cyborg heeft ergens een oorsprong. [37]

In zowel postkoloniale als in elektronische-mediastudies beschouwt men identiteit dus als veelvoudig en flexibel. Ze leggen echter beide een totaal andere nadruk. In postkoloniale studies wordt beklemtoond dat sociale identiteiten historische wortels hebben en veranderlijke collectieve politieke projecten zijn. Elektronische-mediatheorie daarentegen geeft voorrang aan het individu aangezien de constructie van identiteit beschouwd wordt als een gelegenheid om zichzelf te ontwikkelen en te (re)creëren.

Geschiedenis

Geschiedschrijving is van groot belang binnen postkoloniale studies omdat de ‘subalterne’ (ondergeschikte) geschiedenissen zijn weggelaten uit de dominante geschiedkundige verhalen of niet te achterhalen zijn door de professionele historici. Het regenereren van de eigen geschiedenis is bij gemarginaliseerde groepen in het Westen een eerste stap in de constructie van hun identiteit. [38] Vanuit dit idee is men de natie gaan zien als het resultaat van vele verhalen. [39]

De voorstelling van het ‘subalterne’ in de geschiedenis is problematisch om verschillende redenen. Ofwel hebben de groepen geen eigen bronnen nagelaten, ofwel ontbreekt het hun verhalen aan de geschiedkundige vereiste van een rationeel verdedigbaar standpunt van waaruit het verhaal verteld kan worden. [40] De Subaltern Studies Group heeft deze thema’s uitgebreid besproken in de jaren tachtig. [41] Meer recent stelde Dipesch Chakrabarty – een voormalig lid van de groep – dat subalterne verledens niet exclusief toebehoren aan maatschappelijk onderdrukte groepen. Ook elitaire en dominante groepen kunnen subalterne verledens hebben. Bij geschiedschrijving moet men er dus impliciet van uitgaan dat er een veelheid aan tijdslijnen zijn die gelijktijdig bestaan en dat het heden discontinu is met zichzelf. [42] Chakrabarty’s theorieën zijn in overeenstemming met de bewering van Homi Bhabha dat koloniale en postkoloniale momenten een breuk creëren, een tijdsverschil, waardoor het moderniteitsproject tegenstrijdig en onbeslist wordt. [43] Volgens Bhabha zou dit tijdsverschil een basis moeten bieden voor de representatie van subaltern en postkoloniaal handelen (agency) omdat het voorziet in een alternatieve ruimte voor bemiddeling: “Het culturele erfgoed van slavernij en kolonialisme worden niet voorgelegd aan de moderniteit met de bedoeling de historische geschillen om te zetten in een nieuwe totaliteit of om afstand te doen van haar tradities. De bedoeling is om via deze tijdelijke breuk – of dit tijdsverschil – een andere ruimte voor inscriptie en interventie, een andere hybride en ‘ongerijmde’ plaats van waaruit te spreken, te introduceren. [44] Voor deze en andere postkoloniale theoretici is het onderzoeken van de geschiedenis een wezenlijk onderdeel van postkoloniaal handelen.

In elektronische-mediatheorie daarentegen, bestaat de geschiedenis niet, ofwel is ze verworden tot wat Arthur Kroker en Michel Westein recombinante geschiedenis noemen: “een universeel digitaal archief, waaruit altijd geput kan worden, dat door systeembeheerders geactiveerd is aan de XY-as en eindeloos opnieuw gecombineerd wordt tot hybride beelden van de telematische toekomst.” [45] Door te digitaliseren, archiveren en recombineren, wordt de geschiedenis volledig gevirtualiseerd, krijgen plaatselijke geschiedenissen de status van spelletjes, “fantasiewerelden die onderhouden en af en toe bezocht worden door media-afgevaardigden voor hun spectaculaire hercombinaties tot entertainment naar de comfortable smaak van de virtuele klasse.” [46] Kroker en Westein besluiten: “Net als we denken dat geschiedenis als Groot Verhaal eindelijk is uitgestorven… keert ze plots met volle recombinante kracht terug: dat punt waar geschiedenis en digitale technologie samensmelten en het wereld-historische proces worden dat het verlangen naar virtualiteit aanwakkert.” [47] Theorieën omtrent de geschiedenis zijn nauw verbonden met de theorievorming omtrent het lichaam. Niet alleen wordt beweerd dat toezicht en controle zich toespitsen op het virtuele lichaam maar ook dat de meest effectieve vormen van verzet in cyberspace moeten plaatsvinden. [48]

Hier lijken we op een onverzoenbaar verschil te stoten. Waar postkoloniale theoretici productieve benaderingen voorstellen van de representatie van subalterne geschiedenissen, blijkt er plots niets meer te zijn om over te twisten. Er ìs geen geschiedenis. Dit staat gelijk met het volledig uitwissen van postkoloniale studies. Moeten postkoloniale volkeren vergeten als ze willen functioneren in cyberspace?

Ontmoetingen

Kunstcreatie loopt vooruit op de theorievorming in elektronische media. De voorbije tien jaar hebben een aantal kunstenaars in elektronische media postkoloniale thema’s aangekaart. Omdat veel van deze kunstenaars echter werken met digitale fotografie en video (media die in sommige kringen als verouderd beschouwd worden) blijft hun werk ondervertegenwoordigd in gevestigde kringen binnen de elektronische media. Van alle thema’s die relevant zijn voor postkoloniale studies, komt geschiedenis op dit moment het meest aan bod. Veel kunstenaars gebruiken de digitale media in het bijzonder om ‘te herinneren’ en om die ‘ongepaste’ interventieruimte uit te bouwen waarover Bhabha het heeft. Deze kunstenaars zijn onder meer Esther Parada, Martina Lopez, Pedro Meyer, Roshini Kempadoo, Silvia Malagrino, Keith Piper, Pervaiz Kahn en Reggie Wooleri. [49] Veel van de beelden die ze creëren brengen in de digitale ruimte onaangename thema’s binnen, zoals kolonialisme en imperialisme en het erfgoed daarvan in de vorm van migratie en trans-culturatie. In hun werk vindt men vaak een combinatie van feit en fictie, verleden en heden. Op die manier brengen zij Halls stelling tot leven dat het verleden niet letterlijk herschapen wordt maar door middel van de verbeelding. Het feit dat deze artistieke activiteiten voorafgaan aan de theorievorming, zou dienst moeten doen als een oproep om een elektronische-mediatheorie te ontwikkelen die de huidige politieke, culturele en economische complexiteit onderkent.

Een dergelijke theorie zou utopische perspectieven in de elektronische-mediatheorie kunnen onderbouwen en een tegenwicht kunnen bieden voor de algemene desinteresse in elektronische media waarvan postkoloniale theoretici tot voor kort blijk gaven. Meer aandacht voor de thema’s die in beide vakgebieden worden aangeboden, zou kunnen leiden tot meer aardse theorieën in zowel elektronische media als postkolonialisme.

@Maria Fernandez, 1999
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Third Text, 47 (summer, 1999). Een uitgebreide versie verscheen in Art Journal (fall 1999).

[1In dit artikel zit video niet vervat in de term ‘elektronische media’ omdat video gezien wordt als een aparte discipline. ‘Postkoloniale studies’ verwijst naar een gevarieerd vakgebied waarin imperialisme wordt gezien als een historisch proces en de invloed ervan op de huidige samenleving wordt onderzocht.

[2Mary Leigh Morbey, Introduction to the session “Advancing Neo-Colonialism: Emerging Theory and the Changing Work of Art in the Age of Information Theory”. Paper delivered at the College Art Association, Toronto, February 27, 1998

[3Timothy Druckrey, Electronic Culture (New York: Apperture, 1997), 17.

[4Deze tekst ontstond uit twee bronnen: een voorgaand artikel, getiteld “New Canons, Old Histories. Neo-colonial Strategies and Electronic Media Art” en voorgebracht ter gelegenheid van de College Art Association Meeting in Toronto op 27 februari, 1998 ; en een graduaat-seminarie in postkoloniale en elektronische-mediatheorie dat ik gaf aan de School of Art, Carnegie Mellon University in de lente van 1998. De teksten van de sessie bij College Art, “Advancing Neo-Colonialism: Emerging Theory and the Changing Work of Art in the Age of Information Theory” waarvan mijn artikel deel uitmaakte, werden gepubliceerd in het eerste nummer van het elektronische tijdschrift Astrolabe in juni 1998.

[5John Perry Barlow, speech delivered at Ars Electronica, symposium, Mythos Information- Welcome to the Wired World Linz, Austria ,1995. Esther Dyson, Release 2.0: A Design for Living in the Digital Age. New York: Broadway Books, 1997, 52.

[6Voor een grondige bespreking van de Engelse taal als imperium-instrument, zie Joe Lockland, “Resisting Cyber-English” in Bad Subjects, Issue #24, February 1996. De Braziliaanse kunstenaar Rejane Spitz beschrijft de frustratie bij ongeletterde mensen in Brazilië wanneer zij eenvoudige banktransacties moeten doen aan een geldautomaat. Rejane Spitz, “Qualitative, Dialectical, and Experiential Domains of Electronic Art,” Paper read at FISEA 1993, Minneapolis.

[7John Perry Barlow, “ Africa Rising. Everything you Know about Africa is Wrong” in Wired , January 1988:158

[8Phil Marianini and Jonathan Crary, “In the Shadow of the West: Edward Said,” in Discourses: Conversations in Postmodern Art and Culture, ed. Russell Ferguson, William Olander, Marcia Tucker, and Karen Fiss (New York: The Museum of Contemporary Art, 1990) 95-96.

[9Hans Moravec, Mind Children: The Future of Robot and Human Intelligence (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 1988).

[10Hans Moravec, Pigs in Cyberspace, http://www.nada.kth.se/~nv91-asa/Trans/pigs

[11Verwijzingen naar het vleselijke lichaam als “vlees” komen voor in verschillende boeken van William Gibson, o.m. Neuromancer (New York: Ace, 1984), Count Zero (New York: Ace, 1986) en Monalisa Overdrive (New York: Bantam, 1988)

[12McKenzie Wark, response to “Slacker Luddites,” paper delivered by Critical Art Ensemble, Symposium, Mythos Information, Ars Electronica 1995, Linz Austria.

[13Voor een verhelderende analyse van de posthumane ontwikkeling, zie Critical Art Ensemble, Flesh Machine. (Brooklyn, NY: Autonomedia, 1998).

[14Pierre Levy, Becoming Virtual Transated by Robert Bononno (New York: Plenum, 1998), 44.

[15Druckrey, Electronic Culture, 23. Zie ook het artikel “Digital Apparition” door Vilém Flusser in hetzelfde nummer.

[16Onder meer: Rosanne Stone, “Will the Real Body Please Stand Up? Boundary Stories about Virtual Culture in Cyberspace: First Steps, edited by Michael Benedict (Cambridge, Massachusetts, 1992) 81-118; Simon Penny, “The Virtualization of Art Practice: Body Knowledge and the Engineering World view” Art Journal, Vol 56, No. 3 ( Fall 1997): 30-38.

[17Norbert Wiener, The Human Use of Human Beings: Cybernetics and Society (Garden City, NJ: Doubleday, 1954) 103-104.

[18Frantz Fanon, Black Skin, White Masks, trans. Charles Lam (New York: Grove Press, 1967); Edward Said, Orientalism (New York: Vintage Books, 1978); Hommi K. Bhabha, The Location of Culture (New York: Routledge, 1995); Anne McClintock, Imperial Leather (New York: Routledge, 1995).

[19Olu Oguibe en Ben Williams geciteerd in Jordan Crandall, samenvatting van het e-mailforum “Citizenship” 1 februari tot 30 april 1998 verdeeld via Nettime, maandag 15 juni 1998.

[20Donna Haraway, “A Manifesto for Cyborgs: Science, Technology and Socialist Feminism in the 1980’s,” Socialist Review (March-April 1985) 80, 15 (2): 65-108.

[21Het fenomeen van raciale vermenging die in de nieuwe wereld plaatsvond tijdens de koloniale periode. Hoewel ook mensen van Afrikaanse en Aziatische origine aktief bijdroegen aan de “mestizaje”, verwijst de term “mestizo” in Mexico meestal naar mensen van Spaanse en inheemse origine.

[22Haraway, “A Manifesto for Cyborgs”, 73.

[23Ibid., 75.

[24Dit waren onder meer de teksten Ain’t I a Woman van bell hooks (Boston: South End Press, 1981) en “Under Western Eyes: Feminist Scholarship and Colonial Discourses” van Chandra Talpade Mohanty Boundary 2 (Spring/Fall) 12(3), 13(1) 1994.

[25Haraway, “A Manifesto for Cyborgs,” 93.

[26VNS Matrix, “A Cyberfeminist Manifesto for the 21st Century” en ” All New Gen” in Unnatural-techno-theory for a contaminated culture Edited by Mathew Fuller (London, 1994) n.p. All New Gen (CD ROM 1994); Sadie Plant, Zeros and Ones: Digital Women + the New Technoculture (New York: Bantam, 1997). Interessante kritieken op het cyberfeminisme vind je bij Susanna Paasonen in “Digital, Human, Animal, PLANT. The Politics of Cyberfeminism?” en bij Faith Wilding in “Where is the Feminism in Cyberfeminism?” Beide artikels verschenen in n.paradoxa, vol.2 (1998)

[27Stone, “Will the Real Body,” 112.

[28Chela Sandoval, “New Sciences: Cyborg Feminism and the Methodology of the Oppressed” in The Cyborg Handbook , edited by Chris Hables Gray (New York: Routledge, 1995), 407-421

[29Jennifer González, “Envisioning Cyborg Bodies: Notes From Current Research” In The Cyborg Handbook, 275. Voor recentere kritieken omtrent hybriditeit, zie Debating Cultural Hybridity. Multi-Cultural Identities and the Politics of Anti-Racism edited by Pnina Webner & Tariq Modood (London, Zed Books1997)

[30Stuart Hall, “Old and New Identities, Old and New Ethnicities” in Culture, Globalization, and the World System, edited by Anthony King. Current Debates in Art History, 3, Department of Art and Art History (Binghamton: State University of New York at Binghamton, 1991) 57-58.

[31Ibid., 58

[32Hommi K. Bhabha, “Interrogating Identity: Frantz Fanon and the Postcolonial Prerogative” Location of Culture, 40-65 en ”Conclusion: ‘Race’, time and the revision of modernity” Location of Culture, 236-256. Gayatri Chakravorty Spivak “Acting Bits/Identity Talk” Critical Inquiry (Summer 1992):770-803.

[33Sherry Turkle, "Rethinking Identity Through Virtual Community" in Clicking In: Hot Links to a Digital Culture. Edited by Lynn Hershman Leeson (Seattle: Bay Press, 1996), 121. Zie ook haar boek Life on the Screen: Identity in the Age of the Internet (New York: Simon and Shuster, 1995).

[34Turkle, “Rethinking Identity,” 122.

[35Tim Dean, “Two Kinds of Other and Their Consequences” Critical Inquiry, Vol 23, no.4 (Summer 1997): 914

[36Bhabha, “Conclusion,” 240.

[37González,” Envisioning Cyborg Bodies,” 272

[38Hall, “Old and New Identities,” 52-53.

[39Dipesch Chakrabarty, “Minority Histories, Subaltern Pasts” Humanities Research (Winter 1997):17; Homi K. Bhabha, ed., Nation and Narration (New York: Routledge, 1990).

[40Chakrabarty, “Minority Histories”,18.

[41Ranajit Guha, ed., Subaltern Studies 1 Writings on South Asian History and Society (Delhi: Oxford University Press, 1982). Gayatri Chakravorty Spivak, “Can the Subaltern Speak?” in Marxism and the Interpretation of Culture, edited by Gary Nelson and Lawrence Grossberg (Urbana:University of Illinois Press, 1988:)

[42Chakrabarty, “Minority Histories”, 30

[43Bhabha, “Conclusion,” 238

[44Ibid., 242

[45Arthur Kroker and Michael A. Weinstein, Data Trash: The Theory of the Virtual Class (New York: St Martin’s Press, 1994), 133

[46Ibid., 136

[47Ibid., 133

[48Critical Art Ensemble, Electronic Disturbance (New York: Autonomedia, 1994).

[49Zie bijvoorbeeld de tentoonstelling TRANSLOCATIONS, curator: Displaced Data (Janice Cheddie, Keith Piper and Derek Richards) <http://www.artec.org.uk/displacedata/>

[Close]
Welcome to Constant Verlag

Constant Verlag is a repository of texts from the depth of the Constant Archives. Some of those texts were already available on line, others just saved on one of our harddrives; some written in French, others in English or Dutch; recent or as early as 1997. As most texts have been published under open content licenses, you are invited to use, copy, modify and redistribute the material.

More about Constant Verlag
More about Constant